Het is tijd voor de twintigwekenecho. Even nog wel aandacht voor het feit dat er een hoop mensen zijn die het heel bizar vinden dat je op zestien weken geen pretecho laat doen. ‘Nee?’, wordt er verbaasd geroepen. ‘Wil je niet weten wat het wordt? Gewoon nu al! Ik kon niet wachten. Jee, dat jij kunt wachten tot die twintigwekenecho, zeg.’ Ja, ik kan wachten. Ja, ik wil wachten. Want ik wil nog wennen. Ik was eerst takke-misselijk, toen ging mijn hond dood, toen kreeg ik een dikke vette oorontsteking en toen het een soort van beter ging, wilde ik gewoon wennen aan het feit dat ik moeder word. Van een baby om precies te zijn, en niet van zo’n lichtbruine alienachtige substantie die ik altijd zie op pretecho’s van anderen.
Stiekem wisten we trouwens toch dat we een jongetje zouden krijgen. Dat voelden we, tussen de dode honden en de oorontstekingen door: mijn vruchtwater was lichtblauw. Een jongetje vond de taalnazi ook beter bij mij passen. Meisjes trekken naar hun vader, jongetjes naar hun moeder. Zijn theorie was dat hij er beter mee om zou kunnen gaan als ik de lievelingsouder van ons zoontje was dan dat ik ermee om zou kunnen gaan als hij de lievelingsouder van ons dochtertje was. En weet je, dit klinkt bizar, maar het toont aan hoe goed de taalnazi mij kent want hij heeft – schandalig en hilarisch genoeg – gelijk.
De taalnazi kwam met een kater uit zijn nest, ik had lekker uitgeslapen en mijn zus had de middag vrij genomen om gezellig mee te gaan. Het zou een ontspannen uitje worden. Maar toen ik daar op die tafel lag met een koude kwak gel op mijn pens, was het toch… anders. Shit got real. Ik was klaarblijkelijk vergeten dat het belangrijkste gedeelte van de twintigwekenecho is: ontdekken of alles goed is met je kleine monstertje.
De mevrouw die de echo deed, kenden we niet. Ze stelde zich stug voor, met een wel hele zuinige glimlach. Ze had kort, grijs haar, een strenge bril en ze nam haar vak uiterst serieus. Ik vond haar zeer zakelijk, alsof ze geen emotionele band met ons op wilden bouwen (en ik snapte ineens ook de reden: want wie weet wat voor verschrikkelijk nieuws ze zo meteen gaat vertellen…). We mochten absoluut niet denken dat dit een pretecho was (stiekem verlangde ik wel naar de alienachtige substantie die ik zo fel had afgewezen). Secuur ging het kortharige ijskonijn elk lichaamsdeel van de baby af. ‘Het ene beentje, met het voetje, de knie.’ Ze zei er verder niets bij. Ze erkende de aanwezigheid van een knie of het hartje of de darmpjes. Het was niets meer dan een ordinaire afvinklijst waarvan ik steeds ongeruster werd of het monstertje wel helemaal compleet was aangeleverd. God, straks mist het een been. Of een hand. Of een milt. Kun je zonder milt? Of alvleesklier. Hebben ze nu al een alvleesklier? Ik werd er bloednerveus van.
Aan het einde van de echo vroeg ze of we het geslacht wilden weten.
‘Ja,’ zei ik zachtjes. ‘Betekent dit dat alles goed is?’
‘Voor nu ziet alles er gezond uit,’ zei het ijskonijn. ‘Maar het geeft natuurlijk geen garanties.’
De taalnazi en ik knikten semi-opgelucht.
‘Dit is het schaambeen,’ zei het konijn toen.
Daar moesten we iets uit opmaken. Mijn zus begon te glimmen. Ik zag er nog niets in. Ik was naast semi-opgelucht ook nog in semi-shock.
‘Het is een meisje,’ zei het konijn koeltjes.
Mijn zus had de grootste glimlach op haar gezicht die ik ooit had gezien, ze knuffelde mijn taalnazi, mijn taalnazi lachte een beetje en ik…
…ik kon wel janken. Na een kort moment van een soort van bevriezing, riep ik ‘leuk’! en ik glimlachte breed. Eigenlijk wilde ik het ijskonijn op haar bek stompen, hard wegrennen om daarna mezelf op mijn bek te stompen uit schuldgevoel. Want ik wilde janken, terwijl ja, wat de fuck, ze is er, ze is gezond en ze is van ons.
Buiten omhelsde ik mijn zus en mijn taalnazi, belde ik enthousiast mijn vader, moeder en vriendinnen waartegen ik uitgelaten gilde: ‘jaaaaa een meisje!!!’. Hysterisch blij, speelde ik. Tot mijn zus naar huis ging, de taalnazi en ik samen in de auto zaten en ik eindelijk kon huilen. Hij parkeerde de auto, pakte mijn hand vast en mijn zachte snikken werden dikke tranen.
‘Wat is er nou precies?’ vraagt hij.
‘We zouden toch een jongen krijgen?’
Hij lacht. ‘Maar het is een meisje.’
‘Ja maar, dat had ik niet verwacht. En niet gedacht.’
Hij krabt even aan zijn voorhoofd.
‘En niet gewild,’ fluister ik.
‘Waarom niet, schatje?’
Ik pers mijn lippen op elkaar, mijn ogen worden zo nat dat ik bijna niets meer zie. Ik durf het niet te zeggen.
‘Schatje?’
Een grote, donkere bal vult mijn maag. Het is een gore bal gemaakt van angst, teleurstelling en een afkeer naar mezelf. ‘Kijk nou naar mij,’ piep ik.
‘Ja?’
Ik wijs naar mezelf. ‘Dit is toch niks?’
De taalnazi schudt onbegrijpend zijn hoofd. ‘Doe eens normaal.’
‘Dit is niks…’ huil ik. ‘Ik heb zoveel moeite gehad met, met gewoon… het leven. Ik heb het zo kut gevonden. Na jaren therapie, mindfulness gaat het een beetje. Ik mediteer me helemaal de tering om alles aan te kunnen. Ik ben negatief, ik pieker en, en, ik weet niet eens hoe een gezonde moeder-dochter relatie er überhaupt uitziet…’
‘Schatje toch…’ De taalnazi kust mijn hand.
‘Ze moet in mijn baarmoeder al aan de yoga en meditatie wil ze een beetje normaal worden, wil ze niet zoals ik worden.’
Even zijn we stil. Ik schrik zelf ook van wat er allemaal uit mijn mond komt. Er moet blijkbaar nog hard gewerkt worden aan het concept ‘eigenwaarde’.
‘Ik hoop wel dat ze wordt zoals jij,’ zegt de taalnazi. ‘Waarom denk ik dat ik jou heb gekozen? Omdat je zo goed kunt schaken?’
Ik lach een moment door het snotteren heen.
‘Je bent hard aan het werk geweest, ja. En daar ben ik heel trots op. Je piekert niet meer zoals je vijf jaar geleden deed, je hebt een andere manier gevonden om naar jezelf en het leven te kijken. Door vol te houden, door leren lief te zijn voor jou, door schijt te hebben aan dat anderen je zweverig vonden of niet begrepen. Weet je hoe fucking knap dat is? Je bent ook gaan schrijven, blijven schrijven, terwijl het niet werd gestimuleerd. Je bent sterk en mooi en lief.’
Ik huil wat harder.
‘Denk je dat ik het kan?’ vraag ik dan. Het zweet breekt me uit bij het idee dat ik haar rolmodel zal zijn. ‘Denk je dat ik goed voor haar zorgen? Dat ik een goede moeder zijn?’
‘Je laat wel hele vieze scheten,’ zegt de taalnazi. ‘Maar ik kan me geen betere vrouw voorstellen die mijn dochter opvoedt. Van alle goeie mensen die ik ken, ben jij de beste.’
Ik haal nog een keer diep adem en droog mijn tranen.
‘Oké,’ zeg ik en ik knik, meer naar mezelf dan naar hem. ‘Oké,’ herhaal ik. ‘Ik ga dit doen.’
‘Wij gaan dit doen,’ zegt hij.
Ik druk mijn natte gezicht even tegen zijn wang.
‘Godzijdank,’ breng ik uit.