Roze wolk; mijn reet

Ja, ik ben dus zwanger! De zon schijnt als de taalnazi en ik naar buiten gaan na de positieve zwangerschapstest. Ik heb een oranje zwierjurk aan en ben aan het schitteren. Hand in hand lopen we langs het water en ik voel me megabijzonder. Fuck man. Een baby! Mensen lopen voorbij, zitten op terrassen en ik denk: ‘Ja, kijk maar, kijk maar goed allemaal, ik kan een baby maken! Of nou ja, wij. Maar nu is het aan mij. En ik doe het! Ik maak een baby!’ Glimlachend zweef ik over de straten. Dit is dus de roze wolk. Heerlijk. Ik zoen mijn taalnazi in zijn nek midden op straat, hij kust mijn hand, we eten brood met kroketten en lachend bestellen we geen wijntje om het te vieren maar groene ijsthee. Op deze wolk blijven we voor altijd wonen.

Hoopte ik. Want de wolk duurt welgeteld twee dagen. Daarna is het warrig en onbestemd. Mijn hoofd en ik zonderen zich af. Het ratelt en ratelt, er is zelfs niet tegenop te mediteren.  Is dit nou wel echt een goed idee? Straks krijg ik na de geboorte een postnatale depressie. Hebben we wel geld genoeg? Misschien ben ik helemaal geen moeder-type. Als ik dat kind nou uit mijn handen laat vallen, is het dan meteen kapot? God, straks ben ik wel een moedertype en besta ik alleen nog maar in babytaal, met een hyperfocus op spuugdoekjes en hydrofiele doeken.

‘Hoe gaat het met jou?’ vraag ik na een paar dagen aan mijn taalnazi. We zitten zoals altijd als het warm is in het Kralingse Bos, met onze barbecue. Alleen kan de zwangere ik niet meer tegen hamburgers of worsten, dus in plaats daarvan is mijn überman nu met courgettes in de weer. Het ziet er verdrietig uit.
‘Hoe gaat het met jou?’ vraagt hij.
De laatste tijd zitten we veel in ons hoofd. We zijn samen, echt samen, maar toch ook veel in ons hoofd.
‘Ben je nog blij?’ vraag ik.
‘Denk het wel. Jij?’
‘Denk het wel.’
We laten elkaars twijfel lopen, eten onze gegrilde courgettes en smeren stukjes stokbrood met kruidenboter. Floortje rent achter haar bal aan.

Ik dacht altijd dat zodra je zwanger was, je gewoon megablij zou zijn. Geen twijfel en zeker geen kater. Het is zaterdagochtend, 12 dagen na de zwangerschapstest en ik lig in bed. Ik ben moe, duizelig, heb een droge bek en ben beroerd. Ik blijf liggen en vraag de taalnazi of hij het rolgordijn naar beneden doet. Ik heb een kater. Ik ben het rolgordijn vergeten naar beneden te doen. Ik wrijf in mijn ogen. Waarom drink ik toch zoveel?

Dan schrikken mijn ogen open. Ik heb geen kater. IK BEN ZWANGER. Ik ga rechtop zitten en maak mijn taalnazi wakker.
‘Ik heb ochtendmisselijkheid,’ zeg ik.
Hij schrikt wakker, gaat ook rechtop zitten, komt dichterbij, kust mijn gezicht en ik ruik hem. Ik ruik hem en hij ruikt anders. Zuur, oud, zelfs een beetje zoetig, en ik moet mijn hand voor mijn mond slaan om niet te kotsen. Ik ren naar de wc, kokhals de longen uit mijn lijf, maar er komt niets.

Ik ga terug naar bed, naar mijn taalnazi, mijn vent, de man die altijd heeft geroken naar iemand die bij me hoort. Als ik me weer tegen hem aan wil vleien, rustiger, wetende dat hij er is, is er weer die vieze geur. Zuur, oud, zelfs een beetje zoetig. Ik kokhals en ren nog een keer naar de wc.
‘Schatje?’ roept hij twijfelend.
‘Sorry…’ kokhals ik boven de pot. Weer komt er niets uit. Ik ga in de logeerkamer liggen. Die is naast de wc en belangrijker nog; daar ligt mijn taalnazi niet. Ik leg mijn hoofd op het frisse, koele kussen. Dan komt de herinnering van zijn geur boven en zit ik rechtop.  Bijna moet ik weer kotsen. Wat debiel. Wat verschrikkelijk. Ik hoor voetstappen op de gang. Mijn lieve taalnazi wil de kamer binnen komen en ik bid dat hij in de deuropening blijft staan. Dat doet ‘ie.
‘Zwangere vrouwen zijn allergisch voor bepaalde geuren,’ zegt hij.
Nu moet ik huilen. ‘Ik kan toch niet allergisch zijn voor jou?’ zeg ik. ‘Hoe lang gaat dit duren?’
‘Ik heb het even opgezocht en het is waarschijnlijk na het eerst trimester voorbij. We zitten nu op ongeveer zes weken, dus ehm, nog zes weken?’
‘ZES WEKEN?’
‘Ik ga een beschuitje voor je maken,’ antwoordt hij. ‘Mijn moeder zegt dat ik eerst een beschuitje voor je moet maken.’

Een beschuitje helpt. Elke dag een beschuitje en thee en daarna is het van levensbelang om zoveel mogelijk in mijn muil te duwen als ik kan. Zolang die maag gevuld is, is de misselijkheid bedwongen. Ik eet alles. Maar wel specifiek. De ene dag moet ik drie verschillende soorten winegums (aardbeien, smurfen en colaflesjes om precies te zijn), de andere dag moet ik garnalen noedelsoep, dan gilt mijn maag om gegrilde groenten, dan weer om kibbeling en hamka’s moet ik altijd. Wat ik wil eten, verandert bijna elk uur en mijn taalnazi voorziet in iedere behoefte. Alleen mag hij niet te dicht in mijn buurt zijn nadat hij het eten heeft afgeleverd. Want dat verandert niet: ik kan nog steeds niet tegen zijn geur, de hele dag en nacht kan ik niet tegen zijn geur. Zes weken lang. Zeven weken lang. We slapen vaker apart dan samen en toch leren we erom te lachen. Tot het eerste trimester voorbij is en ik hem nog steeds niet kan of wil ruiken.

‘Vind je me nog wel leuk?’ vraagt hij terwijl ik de hamka’s kruiden van mijn vingers lik.
‘Schatje…’ zeg ik.
‘Ik weet het hoor, het is de geur maar ik mis je en ik denk ja… weet ik veel.’ Hij kijkt heel erg verdrietig, ik schrik een beetje van zijn kwetsbaarheid. Even weet ik niet wat ik moet zeggen. Ik ben zo met mijn misselijkheid bezig geweest, mijn eten, mijn slapen, mijn werk – want dat kon ik echt maar vier uur per dag en ook met de irreële vraag: HOE MOET HET ALS IK HEM VOOR DE REST VAN ONS LEVEN VIND STINKEN? Ik ben hem helemaal vergeten. Die grote, fijne man daar op onze bank met dat warrige haar en die groene ogen en die grote lieve handen die beschuitjes voor me maken en theezetten en ik ben ontroerd.
‘Ik houd heel veel van je,’ zeg ik dan. ‘Of nou ja, op dit moment stink je zoveel dat ik eigenlijk niet van je kan houden, maar ik houd heel erg veel van… ehm, het concept van jou.’
Zijn verdrietige ogen veranderen in verbaasde ogen en daarna begint hij keihard te lachen. ‘Het concept van mij?’ Hij vindt het hilarisch. ‘Dat snap ik gewoon.’
Ik lach nu ook. Hij snapt het. Dan sta ik op en loop met gevaar voor eigen neus naar hem toe. Voor hem sta ik stil, ik neem een grote hap lucht, houd mijn adem in en kus hem vastbesloten op zijn mond. Het is een harde, vreemde en een beetje een geforceerde kus maar het is de eerste sinds weken en hij is heerlijk.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: