Een hippie baby

Het is eind mei en de taalnazi en ik zitten in de tuin van een vriend. De vriend is jarig, er is goed vlees van de barbecue, er zijn koude biertjes en omdat ik bier drink, zijn er ook sigaretten. Het valt mijn taalnazi op dat er wel veel bier en sigaretten door mij genuttigd worden.‘Waarom rook en drink je zoveel vanavond?’
‘Ik weet niet.’ Gauw neem ik nog een slok. ‘Ik moet.’
Die opmerking is voor hem voldoende om van zijn gingerale over te stappen op iets sterkers. Als hij twee flesjes bier op heeft, durft hij het te vragen. ‘Zou het je laatste avond kunnen zijn?’
In een grote teug drink ik mijn flesje leeg. ‘Zou zomaar kunnen,’ zeg ik en ik steek voorlopig misschien wel mijn laatste sigaretje op.

Een jaar praten we nu al over kinderen. De vraag is altijd hetzelfde: doen we het wel of doen we het niet? We beseffen ons heel goed dat een kind niet alleen maar leuk en gezellig is en we zouden ook heel gelukkig kunnen zijn op een boerderij, omringd door heel veel boeken en een paar honden. Maar toch.

Toch zit er ergens ook wel een verlangen om onze rare bubbel uit te breiden. Ik heb een man gevonden die op blote voeten over de straat naar (en door) de supermarkt loopt, omdat hij alles fijner vindt zonder ‘voetgevangenissen’. Dat is typisch mijn vreemde man. Ik ben een vrouw die op literaire avonden over haar scheetavonturen vertelt en die – hoe ongepast het ook is – altijd eerlijk en open moet zijn. Dat is typisch zijn vreemde vrouw. Ondanks onze ellendige intermezzo’s, zijn we bij uitstek elkaars favoriete personen en proberen we zoveel mogelijk samen te zijn. We kunnen geen duur huis kopen en niet naar Amerika op vakantie, maar van de 7 dagen in de week zijn we er 3,5 dag bij elkaar. En soms vind ik dat zelfs nog te weinig (soms ook niet, als hij de koffiemelk weer op het aanrecht in de hete zon laat staan, maar meestal vind ik het te weinig).

We kennen weinig mensen zoals wij. Dus ondanks alle bezwaren, besloten we vorige zomer dat we er toch graag nog eentje zoals wij wilden maken. Mijn taalnazi waarschuwde. ‘Weet je zeker dat je dit wil? Het wordt een verschrikkelijke hippie kind dat op blote voeten overal gaat zitten mediteren.’ Als ik nog niet overtuigd was, was ik het nu wel. ‘Weet jij het zeker?’ vroeg ik. ‘Met onze genen kan het ook een kind met Asperger plus borderline light worden.’ Hij lachte een ‘kom-maar-op’.

Aan de onbeschermde seks dus. We gingen niet moeilijk doen met apps bijhouden en ovulatiecycli meten; als het zo moet zijn, moet het zo zijn. Het eerste half jaar deed ik elke maand een schietgebedje. Laat me alsjeblieft ongesteld worden, laat me alsjeblieft ongesteld worden, laat me alsjeblieft ongesteld worden. Zo erg wilde ik het dus ook weer niet. Het rare was dat het me niet deed twijfelen aan onze beslissing. De drie opvolgende maanden had ik op zich best wel een soort van zin in om zwanger te worden. Toen ik toch ongesteld werd, was er een gevoel dat zich het best laat omschrijven als ‘meh’. Ondertussen waren de families ook op de hoogte van ons ‘proberen’. Natuurlijk zijn er dan ook altijd lieve adviezen. Vreemd, om ooms en tantes en moeders iets te horen zeggen over je seksleven. Want, daar gaat het tenslotte om. Het meest gehoorde advies (ditmaal van mijn tante Nel): ‘Je moet het loslaten. Het komt altijd als je het loslaat.’ Omdat het lief bedoeld was, kon ik het laten gaan. Het liefst had ik mijn tante haar oren van haar kop gegild. IK HOUD HET HELEMAAL NIET VAST DUS IK KAN HET OOK NIET LOSLATEN!

Het komt zoals het komt, vond ik. Ongeveer een maand. Want ineens had ik er in februari de ziektes in dat ik weer ongesteld werd, en kocht ik een ovulatietest. Even over die testen. Je moet dus óf over het staafje plassen óf in een bekertje en het staafje daarin dopen. Even wachten en dan zie je een smiley (of een depressief rondje zonder gezicht). Maar: ben ik nu de enige die bij allebei de methodes over haar eigen handen heen plast? De eerste keer omdat ik niet kon mikken, de tweede keer omdat het bekertje overliep. Als je niet zonder over jezelf heen te piesen zo’n staafje kan raken, is het misschien ook iets te vroeg om moeder te worden, dacht ik toen eventjes. Maar goed; er ontstond een smiley – hoera: ik ben vruchtbaar! – , alleen zorgde dit voor een vreemd soort druk. Het resulteerde in een soort faalangst bij beiden partijen die moesten deelnemen aan het baby-productie-proces. Dus na aantal maanden, stopten we daar ook mee.

De volgende keer dat ik ongesteld werd, huilde ik vanuit de wc. Eerst zette ik natuurlijk de deur open zodat de taalnazi me kon horen. ‘Ik wist het helemaal niet zeker van die kinderen maar nu lukt het niet en nou wil ik het wel of wil ik het nou omdat het niet ka-haaaan?’
De taalnazi kwam op het gegrien af en aanschouwde zijn diep-trieste vriendin op de pot. ‘Geen kinderen krijgen wordt dat het fatale auto-ongeluk voor onze relatie,’ bracht ik uit.
‘Ach moppie toch.’ De taalnazi propte zich in onze kleine wc en gaat op de grond zitten.
‘Geen scheet laten, he.’
‘Nee,’ snikte ik.
We praatten. Ik weet niet meer wat hij zei, maar het waren de goede dingen, want ik werd rustig en uiteindelijk kon ik mijn broek plus onderbroek weer omhoog trekken.
‘Ik houd toch ook nog steeds heel erg van honden,’ zei ik zachtjes.
‘Ik ook,’ antwoordde hij. ‘Dan neem jij zo’n klein schattig hondje waar je altijd mee kan kroelen en neem ik zo’n groot harig monster dat op me lijkt en achter me aanloopt terwijl ik houten tafels maak die niemand wil kopen.’

Het was de laatste keer dat we erover spraken. Een maand later is het eind mei en zitten we in de tuin bij de vriend en rook en drink ik alsof ik terminaal ben. Twee dagen over tijd ben ik, al gebeurt dat regelmatig. Maar ik voel iets, bemerk iets. En ondanks dat het zwanger-worden-proces uiteindelijk precies lang genoeg geduurd zou hebben, jaagt het idee van daadwerkelijk zwanger zijn me alsnog de stuipen op het lijf.

De volgende ochtend staan we op met onze katers. De taalnazi blijft in bed liggen terwijl ik met een zwangerschapstest en een glaasje naar de wc verdwijn. Met het dekbed opgetrokken tot onder zijn ogen, als een zevenjarig jongetje dat naar Are you afraid of the dark kijkt, wacht hij tot ik terug ben. Ik pies in een glas. Het lukt zonder over mezelf heen te zeiken want ik ben inmiddels een volleerd glaasjespieser.  Ik kom terug naar bed en zet Floortje er ook bij want dit is een potentieel hele belangrijke ontwikkeling voor het hele gezin. We wachten. Jezus wat spannend. We kijken.

2-3 weken ZWANGER.

Grote god. Blij en bang tegelijk knuffelen we. Er komt een hippie baby aan. Superleuk en doodeng.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: